In de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2020 stond de vraag centraal of een particuliere bedrijfsrecherche een werkneemster van een opdrachtgever mocht observeren in haar tuin. Het hof gaat in op de reikwijdte van het privacyrecht en de waarde van een voor de branche ontwikkelde privacygedragscode (hierna: gedragscode).

Het betrof in deze zaak een particuliere bedrijfsrecherche die werd ingeschakeld door een werkgever om een vermoeden van ziekteverzuimfraude te onderzoeken. Er waren signalen dat een zieke werkneemster thuis werkzaamheden verrichtte. De bedrijfsrecherche verrichtte een tweetal observaties en maakte video-opnamen van de werkneemster in haar tuin. De tuin gebruikte ze als publiek toegankelijke theetuin waar ze versnaperingen aan bezoekers verkocht. De bedrijfsrecherche rapporteerde dit aan de werkgever waarna de werkneemster op staande voet is ontslagen.

De werkneemster is van mening dat de bedrijfsrecherche door de observaties haar privacy heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Ze stapt naar de rechter, maar in eerste aanleg worden de vorderingen afgewezen.

Oordeel gerechtshof

Het hof stelt voorop dat observeren inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer (oftewel: privacy) van de werkneemster. Deze inbreuk is echter niet zonder meer onrechtmatig. Van een onrechtmatige inbreuk is geen sprake als deze gelegitimeerd wordt door een in (privacy)wetgeving opgenomen beperking én voldoet aan de in de rechtspraak ontwikkelde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit laatste houdt in dat de inbreuk in evenredige verhouding moet staan tot het met de inbreuk te dienen belang (eis van proportionaliteit) en dat het belang bij de inbreuk in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder belastende, wijze gediend kan worden (eis van subsidiariteit).

Het hof kent vervolgens waarde toe aan de toepasselijke gedragscode (van, in dit geval, de Nederlandse Veiligheidsbranche). Deze gedragscode is voorzien van een verklaring van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), inhoudende dat de daarin opgenomen regels een juiste uitwerking vormen van privacywetgeving. In de gedragscode is geconcretiseerd dat een onderzoek naar ziekteverzuim valt onder (een van) de verwerkingsgronden genoemd in privacywetgeving. Daarmee oordeelt het hof dat de observaties in deze zaak naar hun aard een gerechtvaardigd doel hadden en daarmee in principe niet onrechtmatig zijn. Het is wel van belang dat de observatie daadwerkelijk is uitgevoerd in overeenstemming met de regels van de gedragscode. Het hof concludeert dat dat in deze zaak het geval is.

Tot slot zijn er volgens het hof geen bijzondere omstandigheden die de observaties (ondanks overeenstemming met de gedragscode) toch als onrechtmatig bestempelen.

Commentaar

Het hanteren van een gedragscode kan, mits daarmee in lijn wordt gehandeld, het legitimeren van een inbreuk op privacy dus vereenvoudigen. Het hanteren van een gedragscode is echter geen vrijbrief; bijzondere omstandigheden kunnen nog steeds leiden tot onrechtmatigheid.

Let op, deze uitspraak is nog gewezen onder oud (privacy)recht. Toch is de uitspraak ook voor de huidige praktijk relevant. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is met de inwerkingtreding van de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) per 25 mei 2018 vervallen. De AVG bevat een met de Wbp vergelijkbare bepaling met verwerkingsgronden en voorziet daarmee eveneens in een wettelijke grondslag voor beperking van privacy. Ook bevat de AVG een bepaling op grond waarvan de AP kan verklaren dat een gedragscode voldoende passende waarborgen biedt in het licht van de AVG.

ECLI:NL:GHARL:2020:6021