De Hoge Raad heeft zich op 16 april 2021 uitgelaten over ontslag op staande voet van een werknemer die te laat terugkeerde van vakantie. De werknemer had verlof aangevraagd, dat door de werkgeefster deels werd geweigerd. De werknemer was nog op vakantie toen zijn toegekende verlof eindigde. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof ten onrechte de vraag of werkgeefster de verlofaanvraag gedeeltelijk heeft mogen weigeren, irrelevant heeft geacht voor de beoordeling van de aard en ernst van de dringende reden.

Feiten

De werknemer heeft verlof aangevraagd van 6 augustus tot en met 30 augustus. Dit verlof is vervolgens gedeeltelijk geweigerd door de werkgeefster. Zodoende kreeg de werknemer enkel verlof van 6 augustus tot en met 19 augustus. Het toegekende verlof is dus 11 dagen korter, dan het aangevraagde verlof.

Op 20 augustus 2018 bleek de werknemer zich nog te bevinden in het buitenland. Deze afwezigheid had tot gevolg dat werknemer zijn re-integratieverplichtingen schond en ongeoorloofd afwezig was.

Door middel van een brief heeft de werkgeefster verzocht aan de werknemer zo snel mogelijk terug te keren. Hierop verklaarde werknemer ziek te zijn geworden op 16 augustus, met als gevolg dat hij de komende 2 weken niet mocht vliegen. De werkgeefster heeft vervolgens herhaaldelijk verzocht om een doktersverklaring en een vliegticket/reserveringsbevestiging. De desbetreffende Arboarts verklaarde dat de verwachte duur van de klachten niet in verhouding staan tot de diagnose. Tevens klopten de gegevens van de overlegde vliegticket/reserveringsbevestiging niet. Zo bleek de door de werknemer genoemde vlucht niet te bestaan. De werknemer is vervolgens op staande voet ontslagen op 27 augustus.

Beoordeling

Volgens het hof had de werknemer op 20 augustus terug moeten zijn van vakantie, gezien het feit dat de werkgeefster verlof had verleend tot en met 19 augustus, én niet, zoals aangevraagd, tot 30 augustus.

Bij de beoordeling van de vraag of het gedrag van de werknemer kan worden aangemerkt als dringende reden voor ontslag op staande voet, komt het aan op een afweging van alle omstandigheden van het geval, waarbij gelet moet worden op de aard en de ernst van de aan werknemer verweten gedragingen. Het hof bespreekt hierbij de ontslaggronden, maar acht hierbij niet van belang of werkgeefster de verlofaanvraag al dan niet had mogen weigeren. Volgens het hof kon de werknemer – gezien de aard en de ernst van de dringende reden – gerechtvaardigd op staande voet worden ontslagen.

Volgens de Hoge Raad heeft het hof bij de beoordeling ten onrechte in het midden gelaten óf de werknemer op 20 augustus thuis had moeten zijn oftewel óf de werkgeefster het verlof had mogen weigeren. Dat is wel degelijk een omstandigheid die van belang is voor de beoordeling van de ernst van die afwezigheid, aldus de Hoge Raad. Bovendien heeft werknemer zich er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op beroepen dat het verlof niet geweigerd had mogen worden.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Hof ’s-Hertogenbosch en verwijst het geding naar het Hof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.

Deze uitspraak is met name relevant vanwege de naderende vakantieperiode en de daarmee gepaard gaande verlofaanvragen. Uit de onderhavige uitspraak blijkt dat óf een verlofaanvraag terecht is geweigerd door een werkgever relevant is bij de vraag of sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Werkgevers dienen hierop bedacht te zijn.

Als u vragen heeft over deze uitspraak of andere zaken betreffende verlofaanvragen, kunt u contact met ons opnemen voor nader advies.